Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·hy·gië·ne, tand·hy·gi·ene
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord tandhygiëne -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de tandhygiënev / m

  1. zorg voor een gezond gebit
    • Tandhygiëne bestaat eigenlijk alleen bij de notabelen, constateerde een Amsterdamse hoogleraar in 1949. [1]

Gangbaarheid

Verwijzingen