Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • tand·heel·kun·dig
Woordherkomst en -opbouw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen tandheelkundig tandheelkundiger tandheelkundigst
verbogen tandheelkundige tandheelkundigere tandheelkundigste
partitief tandheelkundigs tandheelkundigers -

Bijvoeglijk naamwoord

tandheelkundig

  1. volgens de leer van de behandeling van de ziekten van het gebit
    • Voor de hartoperatie moest hij eerst een tandheelkundige ingreep ondergaan. 

Gangbaarheid