• tach·tig·hoek
enkelvoud meervoud
naamwoord tachtighoek tachtighoeken
verkleinwoord - -

de tachtighoekm

  1. (meetkunde) meetkundige figuur met tachtig zijden en hoeken
     Op aandringen van Adriaan van Roomen, een wiskundige en tijdgenoot van Ludolph, ging Van Ceulen aan de slag met het berekenen van de zijdes van de regelmatige drie- tot en met tachtighoek op 14 decimalen nauwkeurig.[1]
  1.   Weblink bron
    Barbara Harzevoort
    “De veelhoeken van Ludolph van Ceulen : Bespreking van hoofdstuk 2-8 uit Vanden Circkel”, bachelorscriptie (29 juli 2008), Universiteit Utrecht, p. 20