tabellarisch
- ta·bel·la·risch
- Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘in tabelvorm’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1]
- afgeleid van tabellair met het achtervoegsel -isch [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | tabellarisch | tabellarischer | |
verbogen | tabellarische | tabellarischere | |
partitief | tabellarisch | tabellarischers | - |
tabellarisch [3]
- in tabelvorm, met tabellen
- Het woord tabellarisch staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tabellarisch" herkend door:
42 % | van de Nederlanders; |
25 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "tabellarisch" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tabellarisch op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be