• taal·ver·want·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord taalverwantschap taalverwantschappen
verkleinwoord

de taalverwantschapv

  1. de in de historische en de vergelijkende taalkunde gebruikelijke benaming voor het feit dat twee of meer taalvariëteiten die in hun huidige vorm als afzonderlijke talen worden beschouwd uiteindelijk uit dezelfde vooroudertaal zijn voortgekomen
     Bij NG-theologen die moeite hadden met kerk en samenleving leefde sterk de overtuiging dat -zoals in de Reformatie de kerken van de Reformatie landsgewijs werden ingedeeld- een sterke parallel kan worden getrokken naar volks-, ras- en taalverwantschap. Kortom, de beleving van taal, cultuur en geaardheid laat zich in de kerk het gemakkelijkst vertalen naar volk- en kleurgescheiden kerken. Daar heeft elke christen recht op, stelt de oudtestamenticus.[2]
     Volgens de ambassade komt de toename vooral door de economische crisis. De keuze voor Nederland komt onder meer voort uit de taalverwantschap; Afrikaans is een dochtertaal van het Nederlands.[3]
     Waar de zigeuners precies vandaan komen, weet niemand met zekerheid, maar men neemt nu algemeen aan, naar aanleiding van bepaalde taalverwantschappen, dat ze uit Voor-Indië stammen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    S. C. Bax
    “Exclusief blank in een bont palet” (10-12-2002), Reformatorisch Dagblad
  3.   Weblink bron “Meer Afrikaners naar Nederland” (25-03-2009), Reformatorisch Dagblad
  4.   Weblink bron “Niet on-, maar anders-maatschappelijken” (15/05/2009), HP de Tijd