Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • taal·le·raar
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord taalleraar taalleraars
taalleraren
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de taalleraarm

  1. (beroep) iemand die leerlingen onderwijst in een taal
     "Ik heb allerlei Europese landen bezocht en nergens zag ik dat het een probleem was", aldus een Hongaarse taalleraar. "Het stoort alleen de Hongaren."[2]
     Het kan voorlopig niet op in creatief Amsterdam. De online taalleraar Myngle heeft nieuw kapitaal op. Twee Amsterdamse gamebedrijven deden dat onlangs ook al. Myngle biedt online taalcursussen aan. Het bedrijf is gevestigd in de Parooltoren aan de Wibautstraat.[3]
Vertalingen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “'Opnemen', 'wegsturen' of 'geen probleem'. Zo denken Europeanen over migranten” (17-05-2019), NOS
  3.   Weblink bron “Amsterdams internetbedrijf” (4 maart 2009), Het Parool