• sy·no·daal
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen synodaal synodaler synodaalst
verbogen synodale synodalere synodaalste
partitief synodaals synodalers -

synodaal [1]

  1. (religie) betrekking hebbend op een vergadering van de hoge geestelijkheid
     De plannen van de Protestantse Gemeente Enschede stuiten op veel onbegrip en kritiek. De kerkelijke gemeente van de voormalige hervormde en synodaal-gereformeerde christenen is voornemens om vier van de zes kerkgebouwen in de verkoop te zetten, het huren van nog een andere kerk te staken en de zeven wijkgemeenten te vervangen door vier wijkgemeenschappen voor het pastoraat.[2]
     Het zou een soort conciliair of synodaal proces zijn, al wil ik daarmee nog niets over de gewenste juridische vormgeving zeggen.[3]
53 % van de Nederlanders;
54 % van de Vlamingen.[4]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Verzet tegen sluiten van kerken gebundeld” (16-03-2009), Tubantia
  3.   Weblink bron “Priester Wissink: 'Kardinaal Eijk verwoest bisdom'” (17-01-2015), Tubantia
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be