• sync
vervoeging van
syncen

sync

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Ik sync. 
  2. gebiedende wijs van syncen
    • Sync! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van syncen
    • Sync je? 


  • sync
enkelvoud meervoud
sync syncs

sync

  1. synchronisatie, gelijkop (doen) verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, ontbreken van storende tijdsverschillen
  2. (muziek) harmonie
  1. «in sync»
    harmonieus, gelijkopgaand
vervoeging
onbepaalde wijs to  sync 
he/she/it  syncs 
verleden tijd  synced 
voltooid
deelwoord
 synced 
onvoltooid
deelwoord
 syncing 
gebiedende wijs  sync 

sync

  1. synchroniseren, syncen, gelijkop laten verlopen van processen die elkaar beïnvloeden, tegengaan van tijdsverschil