• su·per·lief
stellend
onverbogen superlief
verbogen superlieve
partitief superliefs

superlief

  1. heel erg aardig en vriendelijk
    • Een paar jaar geleden kwam daar nog een Iraanse vrouw bij. Een superlief mens, maar o wat heeft ze veel meegemaakt. Er gewoon zijn, theedrinken, samen huilen, koken, haar meenemen op een fietstocht of naar de rommelmarkt. Het heeft ons leven als gezin verrijkt.”[1] 
    • Toen ik 7 was wilde ik een hond. Mijn ouders namen me mee naar het asiel en daar zag ik een Deense dog. Die wou ik. Gigantisch beest, zijn kop zat op dezelfde hoogte als mijn kop. Dat vond ik mooi. Het beest was superlief, maar toen pa en ma weer aan het werk gingen en ik naar school bleek hij verlatingsangst te hebben. Hij spring zo door een glazen deur om maar niet alleen te zijn.[2] 
92 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[3]