reuzenbovist een stuifzwam
  • stuif·zwam
enkelvoud meervoud
naamwoord stuifzwam stuifzwammen
verkleinwoord

de stuifzwamv / m

  1. (schimmels) Lycoperdaceae   een groep zwammen waarbij de sporen als een wolk te voorschijn komen
    • Veel organismen in de zichtbare wereld waren eveneens slecht bedeeld in de traditionele indeling. Schimmels bijvoorbeeld, de groep waartoe paddenstoelen, gewone schimmels, meeldauw, gist en stuifzwammen behoren, werden vrijwel altijd als botanische objecten beschouwd, hoewel in feite niets eraan — de manier waarop ze zich voortplanten, ademen en zichzelf opbouwen — met welke plant ook in de wereld is te vergelijken. [2] 
    • We vinden een reusachtige stuifzwam aan de rand van het weiland en hoewel eten het laatste is waar ik momenteel aan denk, plukken we hem toch en draagt Lorelei hem als een voetbal mee naar huis. [3] 
    • Het is een grote stuifzwam', had boswachter Andr Wels zojuist verteld. En bovendien schop je niet zomaar ergens tegenaan, lijkt het ventje te denken. Dus zwaait de boswachter zelf met zijn rechterbeen, páts, tegen de zwam. Die stoft en stuift grijze wolken en maakt zijn naam meer dan waar. 'Niks aan de hand', zegt de boswachter. 'Deze paddestoel heeft aanraking nodig om zijn sporen te verspreiden. We hebben hem geholpen zich voort te planten.[4] 
92 % van de Nederlanders;
88 % van de Vlamingen.[5]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Bryson, Bill
    Een kleine geschiedenis van bijna alles Vertaald door Servaas Goddijn [2015] ISBN 978-90-450-2987-0 pagina 392
  3. Mitchell, David
    Tijdmeters Vertaald door Harm Damsma en Niek Miedema [1988] ISBN 978-90-468-1748-3 pagina 566
  4. Volkskrant Wil Thijssen 19 oktober 2010
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be