• strak·ge·span·nen
stellend
onverbogen strakgespannen
verbogen
partitief strakgespannens

strakgespannen [1]

  1. heel erg krachtig aangespannen
     'Dit maakt ons verre neven en nichten en onze bloedlijn is er een van verleiders, overspeligen, moordenaars en fraudeurs. Zijn gezicht stond strakgespannen en ze legde haar hand op zijn mouw. `Maar ook van geliefden.'En hij schonk haar een blik die de warmte van die nacht terugbracht.[2]
     Het touw was strakgespannen om de schilders in staat te stellen van boven naar beneden te bewegen. Met hulp van andere bewoners konden de werklieden na enige tijd via een raam in veiligheid worden gebracht.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Main, Sarah
    “Huis van eb en vloed” (2015), A.W. Bruna Uitgevers  , ISBN 9789044974515
  3.   Weblink bron “Schilders beleven heikele momenten aan Thaise wolkenkrabber” (DO 28 OKTOBER 2021), NOS