• stie·ren·nek
enkelvoud meervoud
naamwoord stierennek stierennekken
verkleinwoord

de stierennekm

  1. (figuurlijk) een hele stevige, dikke nek van een mens
     De heer Bullock, een gedrongen man met een stierennek, stond achter een katheder.[2]
     De leiding van het bedrijf was in handen van de heer Kamp, „een autoritaire reder met een stierennek”, volgens Lindeboom.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. Tracy Chevalier
    “Opmerkelijke Schepsels” (2009), Orlando, ISBN 978949208651-8
  3.   Weblink bron
    Marius Bremmer
    “Zilte memoires van Lucas Lindeboom” (17 april 2002), Reformatorisch Dagblad