stiefbroeder
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: stiefbroeder (hulp, bestand)
- IPA: /ˈstifbrudər/
Woordafbreking
- stief·broe·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | stiefbroeder | stiefbroeders |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
de stiefbroeder m
- zoon uit een voorafgaand huwelijk van iemands tweede vader of moeder
- Zijn stiefbroeder was een stuk ouder, maar ze konden het goed met elkaar vinden.
- zoon uit een later huwelijk van iemands eigen vader of moeder
- Toen zijn vader hertrouwde kreeg zijn zelfs nog een stiefbroeder.
Synoniemen
- stiefbroer (informeler)
Gangbaarheid
- Het woord stiefbroeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.