• ster·num
enkelvoud meervoud
naamwoord sternum -
verkleinwoord - -

het sternumo

  1. (anatomie) bot midden aan de voorkant van de borstkas waaraan de sleutelbeenderen en een deel van de ribben vastzit
     Gelukkig had de zelf afwezige vrouw des huizes een wel aanwezig Afrikaans kindermeisje in dienst, dat over helende gaven zei te beschikken. Zo gezegd, zo gedaan: in de afzondering van een duistere kamer, waar alleen een smal reepje licht te kennen gaf dat het buiten volop dag was, ontblootte ik mijn bovenlijf en ontving de magische kracht van een priemende wijsvinger in mijn sternum.[1]
  1.   Weblink bron Blogischerwijs : Meer lucht! (5 augustus 2009) in: Tirade., 430 jrg. 53 nr. 4 (oktober 2009), G.A. van Oorschot, Amsterdam, p. 103