Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·den·trip
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stedentrip stedentrips
verkleinwoord stedentripje stedentripjes

Zelfstandig naamwoord

de stedentripm

  1. (toerisme) een korte toeristische reis voor het bezoeken en bezichtigen van een stad
     Voor Geneviève Bakker en Johan Kist uit Schagen, die om 10.40 uur naar New York zouden vliegen voor een vierdaagse stedentrip, is het duidelijk. „We gaan niet”, zegt Kist. „Want als je daar zit, kun je waarschijnlijk niet terug wanneer je dat wilt.”[1]
     Ook is nog niet bekend of de vakantiegangers uit Barcelona worden teruggehaald of dat ze een alternatief krijgen aangeboden. In elk geval biedt de reisorganisatie voorlopig geen stedentrips naar Barcelona meer aan.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1.   Weblink bron “Veel verontruste reizigers met bestemming VS op Schiphol” (12-03-2020), Reformatorisch Dagblad
  2.   Weblink bron “TUI inventariseert hoeveel vakantiegangers in Barcelona zitten” (27-07-2020), Reformatorisch Dagblad