Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • ste·den·reis
Woordherkomst en -opbouw
  • samenstelling van meervoud van stad en reis
enkelvoud meervoud
naamwoord stedenreis stedenreizen
verkleinwoord stedenreisje stedenreisjes

Zelfstandig naamwoord

de stedenreisv / m

  1. een vakantie waarbij je steden bezoekt
    • Het oudere echtpaar maakte een stedenreis naar Wenen, Boedapest en Praag. 
Synoniemen
  1. stedentrip

Gangbaarheid