Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • stal·hou·der
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord stalhouder stalhouders
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

de stalhouderm

  1. (beroep) iemand die paarden houdt
     "Het is verschrikkelijk wat er met mijn paard is gebeurd", zegt stalhouder Ron Esteje, bij wie naar eigen zeggen al drie keer eerder is ingebroken. Daarom had hij een beveiligingsbedrijf ingehuurd en een alarm laten plaatsen.[2]
     Hij is nog maar een half jaar met pensioen, maar toch lijkt Totilas zijn status als 'wonderpaard' in snel tempo te verliezen. Zo is het dekgeld van het dressuurpaard fors verlaagd. Mede-eigenaar en stalhouder Paul Schockemöhle heeft de prijs van 8.000 euro teruggebracht naar 2.500 euro.[3]
  1. (beroep) iemand die vee houdt
     Naar aanleiding van de recente branden heeft ook Van Dam "een gevoel van urgentie". Hij vindt dat de juridische, financiële en praktische gevolgen van extra eisen in het Bouwbesluit moeten worden onderzocht. "Aanvullende eisen zullen ertoe leiden dat veel bestaande stallen moeten worden aangepast. Dit zal extra kosten met zich meebrengen voor de stalhouder."[4]
Synoniemen

Gangbaarheid

Meer informatie

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron “Opgepakte inbreker van 17 beschuldigd van misbruiken paard” (2 oktober 2017, 17:08), NOS
  3.   Weblink bron “Het zaad van Totilas is niet meer zo speciaal” (13 januari 2016, 12:29), NOS
  4.   Weblink bron “Van Dam: aanvullende eisen voor brandveiligheid stallen” (30 augustus 2017, 18:26), NOS