• stads·ru·moer
enkelvoud meervoud
naamwoord stadsrumoer stadsrumoeren
verkleinwoord

het stadsrumoero [1]

  1. het lawaai van de stedelijke activiteit
     Sommige van de oplossingen die de evolutie daarvoor in zulke ongerepte milieus heeft gevonden komen verrassend goed overeen met die die je bij stadsdieren vindt, legt Slabbekoorn uit, en hij vestigt onze aandacht op de hoge, hese 'fietspomp'-melodie die voortgebracht wordt door een mannetjeskoolmees in de populier achter ons, 'die-duu, die-duu, die-duu!' - glashelder ondanks het gordijn van stadsrumoer op de achtergrond.[2]
     Alle aspecten van communicatie tussen vogels worden door die door ons geproduceerde ruis beïnvloed. Zo wordt de zoektocht naar de ideale partner verstoord. Stadsrumoer kan ertoe leiden dat een mannetje met hogere frequenties zingt om maar hoorbaar te zijn. Maar een vrouwtje kan dan denken dat hij kleiner en zwakker is en dus een slechte paringskandidaat.[3]
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. “Darwin in de stad” (2018), Atlas Contact  , ISBN 9789045036267
  3.   Weblink bron
    Erick Vermeulen
    “‘Stadse vogels zijn brutaler dan die in het land’” (26 oktober 2021), NewScientist