staatsburgerschap

  • staats·bur·ger·schap
enkelvoud meervoud
naamwoord staatsburgerschap staatsburgerschappen
verkleinwoord staatsburgerschapje staatsburgerschapjes

het staatsburgerschapo

  1. (juridisch) de hoedanigheid van het staatsburger zijn
    • Er werd hem staatsburgerschap aangeboden.