stählen
- IPA: / ˈʃtɛːln̩ /, / ˈʃtɛːlən /
- Komt van de Middelhoogduitse woorden stehelen en stælen "harden, stalen, verharden", de hunnerzijds denominatieven van het zelfstandige naamwoord Stahl zijn.
- stäh·len
stamtijd | ||
---|---|---|
infinitief | verleden tijd |
voltooid deelwoord |
stählen / ˈʃtɛːln̩ /, / ˈʃtɛːlən / |
stählte / ˈʃtɛːltə / |
gestählt / ɡəˈʃtɛːlt / |
zwak | volledig |
stählen
- overgankelijk, wederkerend (plechtig) stalen
- «Durch regelmäßiges Training werden die Muskeln gestählt.»
- Door regelmatige training worden de spieren gestaald.
- «Sie stählt ihren Körper durch Sport.»
- Zij staalt haar lichaam door sport.
- «Er stählte sich zum Marathon-Läufer.»
- Hij staalde zich tot een marathonloper.
- «Durch regelmäßiges Training werden die Muskeln gestählt.»
- overgankelijk en wederkerend (overdrachtelijk) versterken
- «Der Lebenskampf hat ihren Willen gestählt.[1]»
- Het levenskamp had haar wil versterkt.
- «Der Lebenskampf hat ihren Willen gestählt.[1]»
- overgankelijk en wederkerend (overdrachtelijk) ontdekken
- «Ach, deine Augen drohn mir mehr Gefahr / Als zwanzig ihrer Schwerter; blick' du freundlich, / So bin ich gegen ihren Haß gestählt.[2]»
- Ach, je ogen dreigen met meer gevaar / Als twintig van haar zwaarden; je blikt vriendelijk, / Zo heb ik haar haat ontdekt.
- «Ach, deine Augen drohn mir mehr Gefahr / Als zwanzig ihrer Schwerter; blick' du freundlich, / So bin ich gegen ihren Haß gestählt.[2]»
- [1] abhärten
- [1] Stählen, Stählung, verstählen
- ↑ Duden, Deutsches Universalwörterbuch, 6e, bewerkte en uitgebreide oplage, Dudenverlag Mannheim - Leipzig - Wien - Zürich, 2006. Pagina 1597
- ↑ William Shakespeare: Romeo und Julia, tweede bedrijf, tweede toneel, 1596. In: Wilhelm Oechelhäuser (uitgever) en August Wilhelm von Schlegel (vertaler): W. Shakespeare's dramatische Werke, 21e oplage, Deutsche Verlags-Anstalt, Stuttgart · Leipzig · Berlin · Wien, 1891. Pagina 397
stählen