• sprook·jes·fi·guur
enkelvoud meervoud
naamwoord sprookjesfiguur sprookjesfiguren
verkleinwoord sprookjesfiguurtje sprookjesfiguurtjes

de sprookjesfiguurv / m, het sprookjesfiguuro

  1. een persoon in een sprookje
     Hoe luidde de legende? Op de hoogste rots zat een fee, of sprookjesprinses of in elk geval een sprookjesfiguur in vrouwengedaante.[1]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044633535