sprankje
- sprank·je
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | ||
verkleinwoord | sprankje | sprankjes |
het sprankje o dim. tant.
- opflikkering, vonkje
- Dat gaf hem weer een sprankje hoop.
het sprankje o
- verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord sprank
- Het woord sprankje staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sprankje" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
74 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be