spoorwegbouwer
- spoor·weg·bou·wer
- samenstelling van spoorweg zn en bouwer zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | spoorwegbouwer | spoorwegbouwers |
verkleinwoord |
de spoorwegbouwer m
- iemand de betrokken is bij de bouw van spoorwegen
- ▸ Net zoals het onmogelijk was geweest zijn plicht te verzaken als spoorwegbouwer op de Hardangervidda om te proberen rijk te worden.[1]
- bedrijf dat betrokken is bij de bouw van spoorwegen
- ▸ Het Belgisch spoor moet deze legislatuur 663 miljoen euro besparen. Die saneringsoperatie weegt volgens de Confederatie Bouw, de sectorfederatie van bouwbedrijven, steeds zwaarder op de omzet van de spoorwegbouwers.[2]
- Het woord 'spoorwegbouwer' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Tussen rood en zwart” (2014), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044625691
- ↑ Weblink bron rdc“Bouwsector vreest verlies honderden jobs door besparingen NMBS” (22/09/2015), De Standaard