Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • spon·sig
Woordherkomst en -opbouw
  • afleiding van spons met het achtervoegsel -ig
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sponsig sponsiger sponsigst
verbogen sponsige sponsigere sponsigste
partitief sponsigs sponsigers -

Bijvoeglijk naamwoord

sponsig [1]

  1. de weke, slappe consistentie van een spons hebbend
     Ferguson liet in de halve finale tegen Everton een groot deel van zijn eerste keus langs de lijn plaatsnemen. 'Sir Alex' deed dat nadat hij het veld had ingeschat als te riskant voor de dure benen van zijn vedettes. "Het oogde sponsig en dood. De bal snel verplaatsen is onmogelijk op zo'n ondergrond", aldus Ferguson.[2]
     Ze doen een hoop met kikkererwten, snijbiet of aardperen. En aubergine, zo mooi aan de buitenkant, hoeft echt niet sponsig te smaken.[3]

Gangbaarheid

68 % van de Nederlanders;
68 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    MARCEL TOERING
    “Heilige gras Wembley volledig afgebrand” (15 nov. 2012), De Telegraaf
  3.   Weblink bron
    Lidy Nicolasen
    “'Vroeger stopte je je eigen konijn in de pot, nu denk je bij elk konijn alleen nog maar: Flappie'” (1 december 2012), de Volkskrant
  4.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be