• spi·ri·tist
enkelvoud meervoud
naamwoord spiritist spiritisten
verkleinwoord

de spiritistm

  1. aanhanger van het spiritisme
    • Ik ben opgegroeid in een gezin waarin het paranormale een belangrijke rol vervulde. Mijn opa en oma van vaders kant waren overtuigd spiritist en lid van een spiritistische vereniging (Harmonia) waar met grote regelmaat seances werden gehouden die ook mijn vader op jonge leeftijd al bijwoonde. [3] 
  2. (beroep) iemand paranormale diensten verleent
    • Het ligt overigens niet voor de hand dat de veelbesproken spiritist op korte termijn ook dansend op het veld van AZ staat. „John en ik hadden elkaar al lang niet gezien en hij was nu toevallig in de buurt, vandaar dat hij langskwam”, verklaarde Van den Brom zijn bezoek. [4] 
74 % van de Nederlanders;
78 % van de Vlamingen.[5]