• spe·ci·aal·zaak
enkelvoud meervoud
naamwoord speciaalzaak speciaalzaken
verkleinwoord speciaalzaakje speciaalzaakjes

de speciaalzaakv / m [2]

  1. (handel) een winkel waar men uitsluitend een bepaald soort goederen verkoopt
     De prijzen bij bakkerijen zijn de afgelopen vijf jaar fors gestegen. Brood en gebak werden sinds 2006 in speciaalzaken ruim 22 procent duurder, meldt het Centraal Bureau voor de Statistiek. De inflatie kwam in die periode uit op ongeveer 9 procent.[3]
     "Mensen kopen minder bij de speciaalzaak, maar gaan naar de supermarkt. De biefstuk wordt ingeruild voor de bal gehakt of soms zelfs voor de rookworst of een ei. Of ze verlaten de A-merken en doen een huismerkproduct in het winkelwagentje.[4]
     Wie er voor gaat zitten, merkt dat de illusie het wint van het gezond verstand, want het gezond verstand zegt dat dit niet kan. Olav Blom van hifi-speciaalzaak Studio Wilbert was aanvankelijk sceptisch over 3D in audio, maar als hij het probeert, gaat hij om: "Ja, dit is toch wel mooi gedaan. Heerlijk, die Gilmour-gitaar die gewoon voor je hoofd langs waait. In m'n hersenpan waait het leuk heen en weer."[5]


  1. speciaalzaak op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3.   Weblink bron “Brood bij bakker fors duurder” (8 februari 2012, 09:26), NOS
  4.   Weblink bron “Consument let op de kleintjes” (19 oktober 2011, 18:47), NOS
  5.   Weblink bron “3D bezig aan opmars, ook in de muziek” (18 oktober 2010, 07:10), NOS