• sol·dij
  • In de betekenis van ‘loon van een soldaat’ voor het eerst aangetroffen in 1469 [1]
  • Van Latijn solidus (een Romeinse munt), een afgeleide van nummus solidus (stevige/solide munt). Solidus stamt uiteindelijk van de Proto-Indo-Europese stam *sol- (heel).
  • afgeleid van solde met het achtervoegsel -ij [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord soldij soldijen
verkleinwoord soldijtje soldijtjes

de soldijv

  1. loon van soldaten
89 % van de Nederlanders;
93 % van de Vlamingen.[3]