snorker
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- snor·ker
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | snorker | snorkers |
verkleinwoord | snorkertje | snorkertjes |
Zelfstandig naamwoord
de snorker m
- iemand die snurkt
- iemand die zich belangrijker voordoet dan hij is
Synoniemen
- [2] snoever, opschepper, blaaskaak
Verwante begrippen
- mannelijke vorm van snorkster
Gangbaarheid
- Het woord 'snorker' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "snorker" herkend door:
30 % | van de Nederlanders; |
30 % | van de Vlamingen.[3] |
Verwijzingen
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ snorker op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be