• snart
  • Bijwoord: en afleiding van het Deense bijvoeglijke naamwoord snar met het achtervoegsel -t; al in het Oudnoors snart
Naar frequentie 266

snart, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van snar

snart

  1. binnenkort, gehaast, haastig, in haast, met spoed, snel, zo gauw, zo gemakkelijk


snart

  1. (voeding) snert; een lobbige soep vervaardigd van erwten


  • snart
  • Bijwoord: en afleiding van het Deense bijvoeglijke naamwoord snar met het achtervoegsel -t; al in het Oudnoors snart
Naar frequentie 239

snart, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van snar

snart

  1. binnenkort, gehaast, haastig, in haast, met spoed, snel, zo gauw, zo gemakkelijk


  • snart
  • Bijwoord: en afleiding van het Deense bijvoeglijke naamwoord snar met het achtervoegsel -t; al in het Oudnoors snart
  • Zelfstandig naamwoord: afkomstig van het Nynorske werkwoord snarte

snart, o

  1. onbepaalde vorm onzijdig enkelvoud van de stellende trap van snar

snart

  1. binnenkort, gehaast, haastig, in haast, met spoed, snel, zo gauw, zo gemakkelijk
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   snart     snarten     snartar     snartane  

snart

  1. houtblok (brandhout)
  2. het gebrande gedeelte van een stuk brandhout
  3. het zwartgebrande gedeelte van een kaarsenpit


snart

  1. (voeding) snert; een lobbige soep vervaardigd van erwten