smuilen
- smui·len
- Van Middelnederlands smuylen. Verwant met Nederduits smilen, Middelhoogduits smielen, Engels smile. In de betekenis "glimlachen" voor het eerst aangetroffen in 1599.[1]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
smuilen |
smuilde |
gesmuild |
zwak -d | volledig |
smuilen
- inergatief (verouderd) smullend eten[2]
- inergatief (verouderd) glimlachen [3]
- ▸ De mulder smuilde om het simpel paar,
En dacht, dat moet een listigheid beduien.
Ze denken dat geen man hen in kan luien.[4]
- ▸ De mulder smuilde om het simpel paar,
- meesmuilen is hier niet aan verwant. [5]
- Het woord smuilen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- ↑ smuilen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron Verschueren, J. Brounts, L.“Modern woordenboek en populair-wetenschappelijke encyclopædie” (1936)
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron Winkler, JohanDe vertelling van den meier; Geoffrey Chaucer (1940), De Arbeiderspers in: Oogst der tijden
- ↑ smuilen op website: Etymologiebank.nl