smekeling geknield voor Jezus en Maria
  • sme·ke·ling
enkelvoud meervoud
naamwoord smekeling smekelingen
verkleinwoord

de smekelingm

  1. iemand die om een gunst vraagt
     Degene die bidt, moet de gestalte, de gezindheid en het bewustzijn van een smekeling hebben.[3]
57 % van de Nederlanders;
51 % van de Vlamingen.[4]