• små·pen·ge
  • Afleiding van het Deense woord penge met het voorvoegsel små-
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   -     -     småpenge     småpengene  
genitief   -     -     småpenges     småpengenes  

småpenge mv

  1. (economie) kleingeld
    «Jeg har ingen småpenge
    Ik heb geen kleingeld.
  2. (figuurlijk) iets triviaals
    «Og det er ikke småpenge, det drejer sig om.»
    En het is niets triviaals, om wat het zich draait.