• slo·ten
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
sloten
slootte
gesloot
zwak -t volledig

sloten [1]

  1. inergatief aan een sloot werken
  2. overgankelijk van een sloot voorzien
vervoeging van
sluiten

sloten

  1. meervoud verleden tijd van sluiten
    • Wij sloten. 
    • Jullie sloten. 
    • Zij sloten. 

de slotenmv

  1. meervoud van het zelfstandig naamwoord slot
  2. meervoud van het zelfstandig naamwoord sloot
100 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[2]