Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • slij·pe·rij
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord slijperij slijperijen
verkleinwoord slijperijtje slijperijtjes

Zelfstandig naamwoord

de slijperijv

  1. bedrijf of een deel van een bedrijf waar producten geslepen worden
    • De luchthavenverkoop is inmiddels goed voor een derde van de omzet en tweehonderd van de vijfhonderd personeelsleden van de firma, die naast de slijperij bij het Waterlooplein ook een juwelierszaak op de Dam uitbaat.[2] 
    • De slijperij dacht dat de kostbare diamant in een afvalbak was gevallen, maar niets bleek minder waar. Op camerabeelden is te zien dat de schoonmaker verdachte bewegingen met zijn poetsdoek maakt.[3] 
Afgeleide begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
96 % van de Vlamingen.[4]

Verwijzingen