diamantslijperij
  • di·a·mant·slij·pe·rij
enkelvoud meervoud
naamwoord diamantslijperij diamantslijperijen
verkleinwoord

de diamantslijperijv

  1. onderneming waar men ruwe diamanten slijpt
     Ze monsterde af en werd schoonmaakster bij een diamantslijperij.[3]
     In België staat een schoonmaker terecht die een diamant met een waarde van 1,2 miljoen euro zou hebben gestolen uit een diamantslijperij. De man beweert dat de edelsteen van een tafel was gerold en dat hij hem per ongeluk had opgezogen met zijn stofzuiger. Hij durfde de diamant niet meer terug te geven.[4]
  1. diamantslijperij op website: Etymologiebank.nl
  2. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  3. Henning Mankell (vert.Clementine Luijten)
    “Italiaanse schoenen” (2011), De Geus (uitgeverij), ISBN 9789044521832
  4.   Weblink bron “Schoonmaker steelt diamant van 1,2 miljoen” (17-10-2013), Tubantia