slieren
- slie·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slieren |
slierde |
geslierd |
zwak -d | volledig |
slieren [2]
- doelloos ergens ronddolen, kronkelen of rondlopen
- slepend, glijdend voortbewegen of dansen
- [1] rondhangen
- [2] glijden, glibberen
de slieren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord slier
- Het woord slieren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slieren" herkend door:
52 % | van de Nederlanders; |
63 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ slieren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be