• slier
enkelvoud meervoud
naamwoord slier slieren
verkleinwoord sliertje sliertjes

de slierm

  1. lang, dun, draadachtig materiaal
vervoeging van
slieren

slier

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slieren
    • Ik slier. 
  2. gebiedende wijs van slieren
    • Slier! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van slieren
    • Slier je? 
54 % van de Nederlanders;
62 % van de Vlamingen.[2]