Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sleeuw
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen sleeuw sleeuwer sleeuwst
verbogen sleeuwe sleeuwere sleeuwste
partitief sleeuws sleeuwers -

Bijvoeglijk naamwoord

sleeuw

  1. zuur, scherp, wrang, de tanden stroef makend
    • De centrale organisatie ontbreekt (of zou dat een 1 aprilgrap zijn?) maar dat staat sleeuwe acties op het eiland niet in de weg.[1] 
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

16 % van de Nederlanders;
15 % van de Vlamingen.[2]

Verwijzingen