• slaand
vervoeging van: slaan
verbogen vorm: slaande

slaand

  1. onvoltooid deelwoord van slaan
  2. attributief gebruikt die slaat, waarbij of waarmee geslagen wordt
    • De spugende en slaande man werd in de boeien geslagen. 
    • Hij maakte een slaande beweging. 
    • Ze kregen slaande ruzie. 
  3. bijwoordelijk gebruikt terwijl men slaat
    • Hij vertrok boos, al slaande met de deuren.