• skam·kap·sel
  • Samenstelling van de Deense zelfstandige naamwoorden skam en kapsel
Naar frequentie zeldzaam
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   skamkapsel     skamkapslen
ook: skamkapselen  
  skamkapsler     skamkapslene  
genitief   skamkapsels     skamkapslens
ook: skamkapselens  
  skamkapslers     skamkapslenes  

skamkapsel, g

  1. (kleding) braguette, codpiece, schaambuidel, schaamkap, kulzak, kullezak