• skå·re
Naar frequentie 69699
vervoeging
onbepaalde wijs skåre
tegenwoordige tijd skårer
verleden tijd skåra
skåret
voltooid
deelwoord
skåra
skåret
onvoltooid
deelwoord
skårende
lijdende vorm skåres
gebiedende wijs skår
vervoegingsklasse Klasse 1 zwak
opmerking

skåre

  1. overgankelijk (bij het balspel) een doelpunt maken, doelpunten, inschieten, scoren
  2. overgankelijk (in een wedstrijd) punten halen

skåre

  1. overgankelijk hakken, kappen
  2. overgankelijk (van koe of geit)) een nieuwe ring op de hoorns krijgen (wanneer het weer een jaar heeft gevuld)
  3. overgankelijk, (figuurlijk) alleen in de uitdrukking: skåre på hornene
  • [3]: skåre på hornene
op leeftijd komen

skåre

  1. verouderde spelling of vorm van skår tot 2005
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van Noors|skåre, m


skåre

  1. verouderde spelling of vorm van skår tot 2005
(verouderd) onbepaalde vorm nominatief enkelvoud van Nynorsk|skåre, m