1. Sjorringtouw in een zinkstuk

Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sjor·ring·touw
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord sjorringtouw sjorringtouwen
verkleinwoord sjorringtouwtje sjorringtouwtjes

Zelfstandig naamwoord

het sjorringtouwo

  1. (waterbeheer) relatief dun touw, gebruikt voor het binden van zinkstukken
     De dubbele en stijve wiep worden aan elkander gekoppeld met sjorringtouwtjes, in plaats van met banden.[2]

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2.   Weblink bron
    L.G. van Breen
    “Hollands'Rijshout” (1920), Oosterbaan en Le Cointre, p. 99