sjako
- sja·ko
- van Hongaars csákó, mogelijk via Frans csákó of Duits Tschako; de sjako werd door Hongaarse troepen, "huzaren", in de 18e eeuw in het buitenland geïntroduceerd [1][2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | sjako | sjako's |
verkleinwoord | sjakootje | sjakootjes |
de sjako m
- (militair) (hoofddeksel) hoed in de vorm van een afgeknotte kegel van stijf materiaal, die naar boven toe wijder of juist smaller wordt met een klep aan de voorkant, en soms ook aan de achterkant
- Een sjako is een hoofddeksel van (Franse) soldaten die vochten tijdens de slag bij Waterloo in 1815; het lijkt een beetje op een koksmuts, maar dan van dikkere stof en de kleur was natuurlijk niet wit. [3]
-
1. Een Franse sjako uit de 19e eeuw, die naar boven toe wijder wordt.
-
1. Een Duitse (Hessische) sjako rond 1900, die naar boven smaller wordt.
- Het woord sjako staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "sjako" herkend door:
23 % | van de Nederlanders; |
10 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ sjako op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Schoemaker, T.Kinderagenda (26 augustus 1999) op website: nrc.nl; geraadpleegd 2019-10-20
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be