sist
- sist
vervoeging van |
---|
sissen |
sist
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
- Jij sist.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
- Hij sist.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van sissen
- Sist!
- Het woord sist staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- sist
- Afkomstig van het Oudnoorse woord síðastr.
Naar frequentie | 755 |
---|
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | sist | sistere | sistest |
o enkelvoud | sist | |||
meervoud | siste | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
siste | sistere | sisteste |
sist
- laatst
- «Jeg trodde min siste time var kommet.»
- Ik dacht dat mijn laatste uur aangebroken was.
- «Jeg trodde min siste time var kommet.»
- laagst, slechtst
- vorig
- [1]: de siste ting
de laatste dingen
- [1]: den siste olje
het laatste oliesel
het heilige oliesel
het heilige oliesel
- [2]: siste skrik (nyeste mote)
het modesnufje (naar de laatste snit)
- [2]: siste sort
de laagste soort
- [3]: sist fredag / uke / sommer
vorige vrijdag / week / zomar
sist
sist
- laatste
- «Han burde være den siste til å kritisere deg.»
- Hij zou de laatste zijn om je te bekritiseren.
- «Han burde være den siste til å kritisere deg.»
- sist
- Afkomstig van het Oudnoorse woord síðastr.
stellend | vergrotend | overtreffend | ||
---|---|---|---|---|
onbepaald (sterk) |
m/v enkelvoud | sist | sistare | sistast |
o enkelvoud | sist | |||
meervoud | siste | |||
bepaald (zwak) |
enkelvoud en meervoud |
siste | sistare | sistaste |
sist
- [2]: siste skrik (nyeste moten)
het modesnufje (naar de laatste snit)
- [2]: siste sort
de laagste soort
- [3]: sist veke
vorige week
sist