• sist
vervoeging van
sissen

sist

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
    • Jij sist. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van sissen
    • Hij sist. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van sissen
    • Sist! 


  • sist
Naar frequentie 755
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sist sistere sistest
o enkelvoud sist
meervoud siste
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
siste sistere sisteste

sist

  1. laatst
    «Jeg trodde min siste time var kommet.»
    Ik dacht dat mijn laatste uur aangebroken was.
  2. laagst, slechtst
  3. vorig
  • [1]: de siste ting
de laatste dingen
  • [1]: den siste olje
het laatste oliesel
het heilige oliesel
  • [2]: siste skrik (nyeste mote)
het modesnufje (naar de laatste snit)
  • [2]: siste sort
de laagste soort
  • [3]: sist fredag / uke / sommer
vorige vrijdag / week / zomar

sist

  1. laatst

sist

  1. laatste
    «Han burde være den siste til å kritisere deg.»
    Hij zou de laatste zijn om je te bekritiseren.


  • sist
stellend vergrotend overtreffend
onbepaald
(sterk)
m/v enkelvoud sist sistare sistast
o enkelvoud sist
meervoud siste
bepaald
(zwak)
enkelvoud en
meervoud
siste sistare sistaste

sist

  1. laatst
  2. laagst, slechtst
  3. vorig
  • [2]: siste skrik (nyeste moten)
het modesnufje (naar de laatste snit)
  • [2]: siste sort
de laagste soort
  • [3]: sist veke
vorige week

sist

  1. laatst