sigarenzaak
  • si·ga·ren·zaak
enkelvoud meervoud
naamwoord sigarenzaak sigarenzaken
verkleinwoord sigarenzaakje sigarenzaakjes

de sigarenzaakv / m

  1. winkel waar men rookartikelen kan kopen (dus niet alleen sigaren)
    • Zijn passie voor sigaren begon zeven jaar geleden. Als gerant van de bekende sigarenzaak Mike's Havana House verdiepte Danny zich grondig in de mysterieuze wereld van de sigarenroker. Zelf rookt hij het liefst een Partagas D4. Zijn klanten mogen voortaan meegenieten want er is een rooksalon met comfortabele lederen zetels en op mooie dagen kan de liefhebber zijn Montecristo, Punch, Trinidad of Cohiba op het terras aansteken. Wat kan het leven simpel zijn! [2] 
    • „In de jaren ’70, toen ik hier kwam wonen, zag de straat er heel anders uit. Toen was het nog een winkelstraat.” Schoolkate noemt dames- en herenkapsalon Ilonka ‘Koppie-Koppie’, in het pand waar nu reisbureau Ilios zit. Met daartegenover Van Gils, een stomerij en iets verderop Ten Keurs, een sigarenzaak. Hij herinnert zich een levensmiddelenzaak op de plek waar nu bloemist De Bloemenhoek zit en café Koekoek aan het eind van de straat.[3] 
  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. de Standaard 04 MEI 2007
  3. Tubantia 02-november-2017