• sigøy·ner
Naar frequentie 7725
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   sigøyner     sigøyneren     sigøynere     sigøynerne  
genitief   sigøyners     sigøynerens     sigøyneres     sigøynernes  

sigøyner, m

  1. (antropologie) zigeuner
    «Hun har en tsjekkisk mor, og en far som var sigøyner men nektet å vedkjenne seg sitt opphav.»
    Ze heeft een Tsjechische moeder en een vader die een zigeuner was, maar weigerde zijn afkomst te erkennen.
  • Zie Wikipedia voor meer informatie. (in het Noors)