Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • se·mi·na·rist
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord seminarist seminaristen
verkleinwoord seminaristje seminaristjes

Zelfstandig naamwoord

de seminaristm

  1. (onderwijs) student aan een seminarie

Gangbaarheid

87 % van de Nederlanders;
95 % van de Vlamingen.[1]

Meer informatie

Verwijzingen

  1.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be