Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • self·sup·por·ting
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Engels, in de betekenis van ‘zichzelf bedruipend’ voor het eerst aangetroffen in 1949 [1]
  • uit het Engels
stellend
onverbogen selfsupporting
verbogen
partitief selfsupportings

Bijvoeglijk naamwoord

selfsupporting [2]

  1. zichzelf bedruipend
    • Voor zonne-energie kiezen betekent ook voor een stuk in eigen energiebehoefte kunnen voorzien, zelf energie maken is een vorm van selfsupporting, en iedereen die zelf zonne-energie installeert vermindert daarmee de afhankelijkheid van de grote energielobby's.' [3] 
    • We kunnen nu eindelijk ook eens goede arrangementen aanbieden. Voor bedrijfsuitjes, familiefeestjes, bruiloften en dergelijke zijn we nu veel beter uitgerust. Het was altijd onze bedoeling dat de Forelderij selfsupporting zou zijn, z’n eigen broek moest ophouden. Door de bouw van het paviljoen hebben we een grote stap in die richting gezet.” [4] 
Synoniemen
Antoniemen


Gangbaarheid

Verwijzingen