seizoenswerkloosheid

  • sei·zoens·werk·loos·heid
enkelvoud meervoud
naamwoord seizoenswerkloosheid -
verkleinwoord - -

de seizoenswerkloosheidv

  1. werkloosheid die specifiek gebonden is aan een bepaald seizoen
    • De premiegroepen hebben tot doel de cyclische werkloosheid, de seizoenswerkloosheid en de daarbij behorende werkloosheidslasten terug te dringen.[1]