Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • sei·zoen·ar·beid
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord seizoenarbeid -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

de seizoenarbeidm

  1. betaald werk met de eigenschap dat het alleen maar in bepaalde periode van het jaar kan worden gedaan
    • De gedachtenflarden die het verst in de tijd teruggaan zijn de herinneringen aan de seizoenarbeid met de suikerrietkap op Cuba, de oogstfeesten, het dansen en de flirt met de Cubaanse schonen. [2]
Afgeleide begrippen

Gangbaarheid

94 % van de Nederlanders;
89 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen