seizoenarbeid
- Geluid: seizoenarbeid (hulp, bestand)
- IPA: / sɛiˈzunɑrbɛit / (4 lettergrepen)
- sei·zoen·ar·beid
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | seizoenarbeid | - |
verkleinwoord | - | - |
de seizoenarbeid m
- betaald werk met de eigenschap dat het alleen maar in bepaalde periode van het jaar kan worden gedaan
- De gedachtenflarden die het verst in de tijd teruggaan zijn de herinneringen aan de seizoenarbeid met de suikerrietkap op Cuba, de oogstfeesten, het dansen en de flirt met de Cubaanse schonen. [2]
- Het woord seizoenarbeid staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "seizoenarbeid" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
89 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Rutgers, W.De brug van Paramaribo naar Willemstad. Nederlands-Caribische en Caribisch-Nederlandse literatuur 1945-2005. (2007) Fundashon pa Planifikashon di Idioma / Universiteit van de Nederlandse Antillen, Curaçao; onder "Jacques Thönissen"; geraadpleegd 2018-10-07
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be